Vakantie

‘Stop!’, schreeuwt m’n vrouw, en ik sta boven op de rem. Toch maar goed dat ik ABS heb. Wanneer ik stil sta en de lucht van verbrand rubber ruik kijk ik wat er aan de hand is. Heb ik iemand geraakt? Een auto in m’n dooie hoek?

‘Wat is er eigenlijk?’, vraag ik.

‘Ezeltjes’, roept m’n vrouw terwijl ze achterstevoren op haar stoel zit en door de achterruit naar een weiland wijst. We zijn al vier dagen op vakantie en dat is lang zonder paarden; te lang. Dus moeten we op het bergweggetje stoppen om ezeltjes te gaan aaien en om de stand van de hoefjes te bespreken.

‘Die is wel een beetje aan de smid toe’, zegt ze streng.

Op vakantie hoor je alles helemaal los te laten. Even helemaal uit de dagelijkse sleur, weg van het vaste patroon; het onverbiddelijke programma van voeren, rijden, voeren,  mesten, voeren etc. Op vakantie moet je nergens aan denken, behalve aan een glaasje wijn op een terras en aan wat je die avond nu weer eens wil gaan eten.

Maar zo van de ene dag op de andere zonder paarden is een te heftige afkickmethode voor m’n vrouw. En dat terwijl we de vakantie zo hard nodig hebben. Vooral vanwege de weken voor vertrek; dat zijn echte tropenweken.

Ongekend wat er dan allemaal geregeld moet worden. De paarden moeten allemaal uit logeren, en die kan niet met die, en zij kan niet zonder hem dus dat is een heel gepuzzel. Alles moet weggebracht worden, met lange instructielijsten erbij. Deze heeft ‘die pees’ nog steeds en mag dus alleen stappen, aan de hand welteverstaan. En die mag absoluut niet zonder beenbeschermers naar buiten omdat hij door z’n lieve broertje tot schiefels geschopt wordt. En alle smeerseltjes, poedertjes, vitamines en andere buitensporige dure supplementen moeten mee, in keurig gelabelde potten waarop staat wie hoe vaak, en hoeveel daarvan moet hebben. Eindelijk is iedereen echt weg en kermt m’n vrouw dat ze d’r paarden mist.

‘Zullen we nog even gaan kijken?’, smeekt ze me, maar we hebben ze net een half uur geleden afgeleverd.

‘Die arme mensen zien ons al aankomen’, roep ik.

‘Gewoon vanaf de weg, zonder dat ze het zien…’, smeekt ze.

Ik weiger m’n eigen paarden te gaan bespieden en bovendien gaat morgenochtend om half vier de wekker.

De volgende morgen op de Autobahn gaat de telefoon. De paardenoppas.

‘Jullie zijn toch hoop ik niet al weg?’, klinkt het handsfree door de auto. M’n vrouw verliest het bewustzijn en ik kom met bonkend hart op een Parkplatz tot stilstand. Er blijkt een paard snot uit z’n neus te hebben hangen.

‘Ik vraag de dierenarts wel of hij even kijkt’, is het voorstel van de oppas en het probleem lijkt voorlopig even opgelost. Maar m’n vrouw lijdt zichtbaar.

‘Gaan we terug’, vraagt ze telkens zachtjes.

‘Nee’, zeg ik. Nu ben ik maar eens de baas.

Als we een paar dagen later een wandeling in de Alpen maken denk ik dat de paarden nu even vergeten zijn, omdat m’n vrouw al een poosje niets gezegd heeft. Maar dan pakt ze me bij de mouw: ‘Kijk, daar kunnen de merries staan’, wijst ze op een scheef stukje weiland met roestig prikkeldaad eromheen. Een pittoreske ruïne zal de stal worden en wij gaan wonen in een enorm, knalgroen vierkant huis.

‘En als je even een shovel laat komen kan dat stukje naast de rivier makkelijk een bak worden’. Ik ben dan blijkbaar al met pensioen, en dat bevalt me wel.

‘En als je hier vierkant kunt halthouden, kan je al in het nationale team’, juicht ze.

‘Ok, ik haal morgen alles en iedereen wel even op’, probeer ik de boel te relativeren. Ze steekt haar arm door de mijne en we lopen stil mijmerend verder. Als we in de verte een enorme mesthoop zien leeft ze ineens weer helemaal op: ’en hier kunnen we…’

’Jahaaaa!’, onderbreek ik haar en sleur haar de andere kant op.


Paardencabaret! Mis het niet! Klik hier voor de komende voorstellingen. 
Nieuwste voorstellingen & columns in de mail? Schrijf je in voor de nieuwsbrief. Dat doe je hier.

2018-09-18T16:20:17+02:00 14-08-2018|